Kraakbeenletsels

Kraakbeenletsels worden meestal veroorzaakt door vormafwijkingen aan de heup, met name de cam-variant van FAI. De afwijking zit dan in het algemeen aan de voorzijde en zijkant van de kom. Er kan sprake zijn van enige instabiliteit van het kraakbeen, van rafelige randen en van losse flappen kraakbeen.
 
Klachten van kraakbeenletsels bestaan uit pijn en soms slotklachten. Op een röntgenfoto is de beschadiging aan het kraakbeen niet te zien, op een MRI met contrast in de heup meestal wel. Een MRI en een proefblokkade van de heup kunnen dan ook ingezet worden om tot een goede diagnose te komen.
 
Er zijn diverse behandelingen voor kraakbeenbeschadigingen, maar als er echt kraakbeen weg is, dan komt dit niet meer terug. Wel is het mogelijk om op de plek waar het kraakbeen weg is de onderliggende laag bot ruw te maken en van enkele gaatjes te voorzien (de ‘microfracture’-techniek). Er kan dan in het defect een litteken ontstaan met kraakbeenachtige kenmerken.
 
Als het kraakbeen in de heup over een groot deel beschadigd is, is er sprake van slijtage (arthrose) van de heup. Bij arthrose is er meestal op de röntgenfoto al een verdunning van het kraakbeen waarneembaar doordat de ruimte tussen de kop en de kom afgenomen is. Bij arthrose is er geen reden meer om een kijkoperatie van de heup uit te voeren.
 
Experimentele behandelingen van kraakbeen bestaan uit het toevoegen van een matrix, groeifactoren of (opgekweekte) kraakbeencellen. Het doel van deze behandelingen is om plaatselijke beschadigingen weer op te vullen met ‘echt’ kraakbeen. Deze behandelingen worden momenteel in Delft en Leiderdorp nog niet uitgevoerd.